Wat is metabool syndroom?
Metabool syndroom (insulineresistentiesyndroom, syndroom X, dysmetabool syndroom) is geen ziekte, maar een complex van met elkaar samenhangende (metabole) risicofactoren voor diabetes type 2 en hart- en vaatziekten.
De belangrijkste kenmerken (risicofactoren) van metabool syndroom zijn:
– een overmaat aan vetweefsel in de buikstreek
– atherogene dyslipidemie (verhoogde bloedspiegels van triglyceriden, apolipoproteïne-B en compacte LDL-cholesteroldeeltjes en een verlaagde HDL-cholesterolspiegel)
– een verhoogde bloeddruk
– verhoogde (nuchtere) bloedglucosespiegel.
Andere ongunstige kenmerken van metabool syndroom zijn een chronische laaggradige ontstekingsactiviteit (met verhoogde spiegels van ontstekingsmediatoren zoals C-reactief proteïne, TNF-α, IL-1, IL-6), verhoogde oxidatieve stress, endotheeldisfunctie en een protrombotische toestand (toegenomen stollingsneiging door een snellere klontering van bloedplaatjes ). Insulineresistentie en abdominale obesitas zijn waarschijnlijk de belangrijkste oorzaken van het clusteren van deze risicofactoren.
De diagnose metabool syndroom wordt gesteld als minimaal 3 van de 5 criteria aanwezig zijn:
1. Abdominale obesitas: overmaat buikvet met taille omvang > 88 cm bij vrouwen; > 102 cm bij mannen.
2. Triglyceriden ≥150 mg/dl (1,7 mmol/l) of medicamenteuze behandeling van hypertriglyceridemie.
3. HDL-cholesterol <50 mg/dl (1,3 mmol/l) bij vrouwen; <40 mg/dl (1,0 mmol/l) bij mannen of medicamenteuze behandeling van een laag HDL-cholesterol.
4. Bloeddruk, systolisch ≥130 mm Hg en/of diastolisch ≥ 85 mm Hg of medicamenteuze behandeling van hypertensie.
5. Nuchtere bloedglucosespiegel ≥100 mg/dl (5,5 mmol/l) of medicamenteuze behandeling van diabetes type 2.
Mogelijkheid tot ziektepreventie
Mensen met metabool syndroom hebben twee keer zoveel kans om in de komende 5 tot 10 jaar hart- en/of vaatziekten te ontwikkelen en vijf keer zoveel kans om diabetes type 2 te krijgen vergeleken met gezonde mensen. Bovendien is metabool syndroom geassocieerd met versnelde veroudering en een toegenomen kans op andere (chronische) klachten en (degeneratieve) aandoeningen.
Uit recent onderzoek komt naar voren dat mensen met metabool syndroom meer psychische, lichamelijke en psychosociale problemen hebben en een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven ervaren dan mensen zonder metabool syndroom. Of metabool syndroom hiervan de oorzaak is, moet nader worden onderzocht. Het signaleren en behandelen van metabool syndroom biedt in elk geval een uitstekende mogelijkheid om veroudering tegen te gaan en (leeftijdsgerelateerde) ziekten te voorkomen en te vertragen.
De kans op metabool syndroom neemt toe met het ouder worden. De prevalentie (de mate van voorkomen) van metabool syndroom in Nederland (1994-1998) bedraagt 12% bij mannen en 5% bij vrouwen onder 40 jaar; circa 20% bij mannen en 11% bij vrouwen tussen 40 en 49 jaar en 20-25% bij mannen en vrouwen boven 50 jaar. Dit komt neer op meer dan 1 miljoen Nederlandse volwassenen met metabool syndroom.
Klachten en aandoeningen geassocieerd met metabool syndroom:
• diabetes type 2
• hart- en vaatziekten (kransvatziekte, hartfalen, myocardinfarct, beroerte, perifere vasculaire aandoeningen)
• obesitas
• osteoporose
• osteoartritis
• jicht
• cognitieve achteruitgang
• ziekte van Alzheimer
• sub- en infertiliteit
• seksuele disfunctie (erectiestoornis, laag libido)
• chronische vermoeidheid
• chronische stress
• depressie
• kanker (borst, dikke darm, pancreas, prostaat, endometrium)
• slaapapneu
• (cholesterol)galstenen
• chronische nierziekten
• polycysteus ovariumsyndroom
• niet-alcoholische leververvetting
• steatohepatitis (NASH)
Factoren die metabool syndroom bevorderen
Metabool syndroom heeft een sterke genetische component. Sommige mensen hebben vergeleken met anderen een lagere gevoeligheid voor insuline (de mate waarin insuline de bloedglucosespiegel kan verlagen) en/of bezitten genen die predisponeren voor overgewicht en obesitas. Een laag geboortegewicht of een behandeling voor kanker op kinderleeftijd predisponeert ook voor metabool syndroom. Echter, meer dan de helft van de kans op metabool syndroom is te wijten aan een verkeerd voedingspatroon en andere leefstijlgerelateerde factoren. Verschillende combinaties van teveel (geraffineerde) koolhydraten, teveel verzadigde vetten en transvetten, teveel calorieën, onvoldoende groenten en fruit, teveel koffie en/of alcohol, onvoldoende inname van voedingsvezels en essentiële voedingsstoffen, roken, een zittende leefstijl, slaaptekort en chronische stress kunnen de pathofysiologische processen initiëren en versnellen. Metabool syndroom kan worden bevorderd door (bijkomende) psychische en lichamelijke ziekten (waaronder depressie, cystische fibrose, chronische ontstekingsziekten zoals reuma) en door het gebruik van bepaalde medicijnen (antidepressiva, antipsychotica, anticonceptiepil, corticosteroïden, proteaseremmers).
De verschijnselen van metabool syndroom
Insulineresistentie
Insuline wordt in bètacellen van de alvleesklier geproduceerd en in circulatie gebracht door de alvleesklier als de bloedglucosespiegel te hoog dreigt te worden, zoals na het eten van koolhydraten. Het zet insulinegevoelige cellen (spier-, lever- en vetcellen) als het ware open voor glucose door zich te binden aan insulinereceptoren. Insulinegevoelige weefsels slaan overtollig glucose op voor later gebruik in de vorm van glycogeen en (vooral) vetten. Als de bloedglucosespiegel te laag dreigt te worden dan zorgt glucagon dat de lever voldoende glucose afgeeft aan het bloed. Deze glucose is afkomstig uit de glycogeenvoorraad of wordt gesynthetiseerd uit eiwitten, lactaat of glycerol (gluconeogenese). Idealiter schommelt de bloedglucosespiegel weinig en is de insuline-afgifte niet hoger dan strikt noodzakelijk.
Insulineresistentie houdt in dat insulinegevoelige weefsels (met name lever en spieren) minder goed op insuline reageren. Om te zorgen dat de cellen toch glucose opnemen geeft de alvleesklier meer insuline af (hyperinsulinemie). Dit compensatiemechanisme waarborgt een normale bloedsuikerspiegel. Helaas houden insulineresistentie en de daarop volgende insulinestijging elkaar in stand en verergert de situatie gaandeweg. Diabetes type 2 ontstaat bij ongeveer 20% van de mensen met insulineresistentie. Door ontsteking, oxidatieve beschadiging en uitputting kan de insulineproductie door bètacellen afnemen waardoor onvoldoende insuline beschikbaar is om de bloedglucosespiegel onder controle te houden. Bij 80% van de mensen komt het niet zo ver en blijft het evenwicht tussen insulineresistentie en hyperinsulinemie dusdanig dat de glucosespiegel binnen de normale grenzen blijft. Vaak schommelt de bloedglucosespiegel meer dan normaal; op termijn kan de nuchtere glucosespiegel geleidelijk stijgen en/of stijgt de glucosespiegel na het eten van koolhydraten sterker dan normaal (postprandiale hyperglycemie). Deze (milde) hyperglycemie draagt bij aan aderverkalking, onder meer door de vorming van AGE’s (advanced glycation end products).
Insulineresistentie kan het (directe) gevolg zijn van erfelijke aanleg (verminderde insulinewerking door mutaties van de insulinereceptor of autoantilichamen tegen de insulinereceptor), gebrek aan lichaamsbeweging, ongezonde voeding (veel geraffineerde koolhydraten en verzadigde vetten, tekort aan essentiële voedingsstoffen) en verhoogde spiegels van ontstekingsbevorderende cytokines waaronder TNF-α en IL-6 (door veroudering, chronische ontstekingsziekten of abdominale obesitas). Insulineresistentie kan abdominale obesitas bevorderen; het metabool actieve vetweefsel in de buikstreek is minder snel insulineresistent dan lever en spieren en neemt daardoor naar verhouding meer glucose dan normaal uit het bloed op. Normaliter zijn de spieren verantwoordelijk voor 80% van de insulinegemedieerde glucoseopname.
Abdominale obesitas
Erfelijke aanleg voor overgewicht, gebrek aan lichaamsbeweging en overmatig (en ongezond) eten kunnen leiden tot abdominale obesitas en overgewicht. Bij veel mensen is abdominale obesitas eerder oorzaak dan gevolg van metabool syndroom.
Abdominaal vetweefsel fungeert als een endocrien orgaan en beïnvloedt andere organen door de afgifte van adipokines (leptine, resistine, adiponectine, plasminogen-activator inhibitor-1), ontstekingsbevorderende cytokines (IL-1α, IL-1β, IL-6, TNF-α) en niet-veresterde vetzuren. Adipokines, pro-inflammatoire cytokines en vrije vetzuren induceren insulineresistentie in spieren en lever, wat leidt tot (toename van) hyperinsulinemie en hyperglycemie. Hyperinsulinemie draagt bij aan endotheeldisfunctie en atherogenese. Vrije vetzuren die worden opgenomen door de lever hebben een ongunstige invloed op de glucose- en vetstofwisseling in de lever: er treedt leververvetting op, de lever produceert meer glucose als gevolg van insulineresistentie (hetgeen bijdraagt aan hyperglycemie), de HDL-cholesterolspiegel daalt en de spiegels van LDL-cholesterol, triglyceriden en apolipoproteïne-B stijgen.
De kans op hart- en vaatziekten neemt toe door chronische laaggradige ontsteking, toename van oxidatieve stress en endotheeldisfunctie. Insulineresistentie en hyperinsulinemie verhogen de bloeddruk onder meer door endotheeldisfunctie, verlaging van het intracellulaire magnesiumgehalte, verlaging van de natriumuitscheiding door de nieren en activering van het sympathische zenuwstelsel.
Brede aanpak van metabool syndroom nodig
Aangezien metabool syndroom een multifactoriële aandoening is, dient de behandeling ervan op verschillende pijlers te berusten.
Sport en beweging
Gebrek aan lichaambeweging bevordert insulineresistentie, nog los van eventuele gewichtstoename door een disbalans tussen energie-inname en energieverbruik. Zittende bezigheden zijn overigens iets minder ongezond als iemand geregeld opstaat en wat beweging neemt. Meer beweging verbetert de lichamelijke conditie significant en verlaagt de sterftekans. Mannen met diabetes type 2 (en metabool syndroom) hebben bij een slechte lichamelijke conditie zes tot zeven keer meer kans te overlijden aan hart- en vaatziekten dan bij een goede conditie.
Bij obese kinderen, die gedurende 8 weken drie uur per week onder begeleiding trainden (maar niet op dieet waren), verbeterden insulinegevoeligheid en conditie significant zonder veranderingen in de lichaamssamenstelling. Regelmatig bewegen is een voorwaarde voor een blijvend effect op de insulinegevoeligheid. De aanbeveling is om (liefst) elke dag ten minste gedurende dertig minuten te fietsen of stevig door te wandelen.
Afvallen en verhogen vetvrije massa
Afvallen verbetert insulinegevoeligheid en bloedlipiden bij mensen met metabool syndroom en overgewicht of obesitas. Overigens, een normaal lichaamsgewicht is niet per definitie gezond. Mensen met een normaal lichaamsgewicht kunnen een te hoog vetpercentage hebben (>26% bij mannen, >38% bij vrouwen); zij hebben net zoals mensen met overgewicht een grotere kans op metabool syndroom door verhoogde spiegels van bloedlipiden en ontstekingsmediatoren. Een te hoog vetpercentage bij een normaal lichaamsgewicht wordt ‘normal weight obesity’ (NWO) genoemd.
Rust, ontspanning en afzien van roken
Voldoende slaap en ontspanning helpen metabool syndroom terug te dringen. Chronische stress verhoogt de cortisolspiegel, wat leidt tot verhoging van de bloedglucosespiegel, insulineresistentie, hyperinsulinemie en toename van de ontstekingsactiviteit. Hyperinsulinemie activeert het sympathische zenuwstelsel en houdt stress in stand. Cortisol stimuleert vetopslag in de buikstreek en buikvet verhoogt de cortisolspiegel; beide dragen bij aan metabool syndroom. In een recente studie is aangetoond dat meditatie (twee keer daags 15 tot 20 minuten) helpt om psychische stress te verminderen en parameters van metabool syndroom te verbeteren; de onderzoekers zagen significante verbeteringen in stemming, lichaamsgewicht, diastolische bloeddruk, triglyceridenspiegel en endotheelfunctie.
Roken is sterk af te raden. Roken bevordert insulineresistentie, verhoogt de triglyceridenspiegel, verlaagt de HDL-spiegel en zorgt voor kleinere (atherogene) LDL-deeltjes. Daarnaast zijn bij rokers verhoogde serumspiegels van fibrinogeen (een stollingseiwit), C-reactief proteïne (een ontstekingseiwit) en homocysteïne gevonden, factoren die metabool syndroom en hart- en vaatziekten bevorderen.
Volwaardige voeding met een lage glycemische lading
Mensen met (aanleg voor) metabool syndroom hebben volwaardige voeding nodig met een lage glycemische lading, dat wil zeggen (vezelrijke) voeding met complexe koolhydraten die relatief langzaam door het lichaam worden verteerd en de bloedglucosespiegel na het eten niet te snel laat stijgen. Diëten die geschikt zijn voor mensen met (aanleg voor) metabool syndroom zijn het mediterrane dieet, vegetarische dieet, DASH (Dietary Approaches to Stop Hypertension) dieet, (gemodificeerde) Atkins dieet en paleolithische dieet (oerdieet). Een eiwitrijk, (koolhydraatbeperkt, licht vetbeperkt) dieet met een lage glycemische lading, zoals het Atkins dieet en paleolithische dieet, zorgt voor meer gewichtsverlies en verlaagt het risico van terugval na een periode van afvallen (het beruchte jojo-effect) beter dan andere type diëten. Eiwitten geven aanvankelijk een beter verzadigingsgevoel en verlagen de eetlust meer dan vetten en koolhydraten, waardoor een caloriebeperkt dieet gemakkelijker is vol te houden. Bovendien kost het meer energie om eiwitten te verteren en afvalproducten af te voeren, vergeleken met vetten en koolhydraten. Een eiwitrijk dieet is niet geschikt voor mensen met leverziekten (hepatitis, cirrose) of nierfalen; mensen met jicht dienen (rood) vlees als eiwitbron te mijden. Het soort vetten in de voeding is ook van belang. Enkelvoudig en meervoudig onverzadigde vetten (met name omega-3 vetzuren) beschermen tegen metabool syndroom, verzadigde vetten en transvetten bevorderen daarentegen metabool syndroom.
Metabool syndroom versterkt de negatieve effecten van zout op de bloeddruk. Insuline bevordert de retentie van natrium; dit effect neemt toe bij hyperinsulinemie. Abdominale obesitas en verhoogde spiegels van leptine en TNF-α zijn ook geassocieerd met een verhoogde zoutgevoeligheid. Een hoge zoutinname leidt daarom bij mensen met metabool syndroom tot een sterkere bloeddrukverhoging dan normaal. Overigens kan zoutbeperking, onafhankelijk van metabool syndroom, al zorgen voor verlaging van de kans op hart- en vaatziekten met 25 procent. Matig drinken is geassocieerd met een kleinere kans op metabool syndroom. Mannen die maximaal 40 gram alcohol per dag consumeren (4 standaardglazen) en vrouwen die maximaal 20 gram alcohol consumeren (2 standaardglazen) hebben respectievelijk 25% en 16% minder kans op metabool syndroom dan niet-drinkers.
Met het oog op negatieve effecten van alcohol (waaronder een verhoogde kans op hypertensie en kanker, waaronder borstkanker) adviseert de Gezondheidsraad volwassen mannen niet meer dan 2 standaardglazen alcohol per dag te drinken en volwassen vrouwen niet meer dan 1 standaardglas.
Ondersteuning met kruiden, essentiële voedingsstoffen en antioxidanten
Voor een orthomoleculair advies voor metabool syndroom, klik hier